Art. 18. (zoals gewijzigd bij beslissing van de raad van bestuur van 27/11/2019 en 28/11/2023)
§1. De subsidiabele kosten omvatten zowel eenmalige als recurrente kosten die verbonden zijn aan de deelname aan en/of subsidiëring van internationale onderzoeksinfrastructuren.
§2. De subsidie wordt aangewend voor de financiering van de uitrustings-, personele, institutionele, operationele en logistieke kosten. Daaronder vallen de volgende kostencategorieën die niet noodzakelijk allemaal tegelijk dienen voor te komen in elke projectaanvraag:
1° uitrusting: de kosten voor onderzoeksinvesteringen, namelijk de kosten voor de aanschaf of de opbouw en de aansluiting van (onderdelen) van de internationale onderzoeksinfrastructuur, substantiële upgrades, inclusief het niet-recupereerbare deel van de btw;
2° personeelskosten voor de ontwikkeling, de constructie of de opbouw van de internationale onderzoeksinfrastructuur. Daaronder vallen ook de personeelskosten voor de upgrade van de internationale onderzoeksinfrastructuur en de kosten voor het personeel voor de bediening of het onderhoud als de infrastructuur eenmaal operationeel is;
3° werkingskosten zoals onderhoudskosten gedurende de hele afschrijvingsperiode, namelijk de kosten die voortvloeien uit onderhoudsovereenkomsten of upgrades van de internationale onderzoeksinfrastructuur en de herstellingskosten aan de uitrusting, de coördinatiekosten die voortvloeien uit het multilaterale karakter incl. de coördinatiekosten om samenwerkingsverbanden tussen internationale projecten vorm te geven, de institutionele kosten zoals de bijdragen en de engagementen die zijn aangegaan binnen internationale samenwerkingsakkoorden en die de voorwaarde vormen om te kunnen deelnemen, en de logistieke kosten die noodzakelijk zijn om onderzoek te verrichten aan de internationale onderzoeksfaciliteit zoals de huisvesting van vorsers.
4° de verplaatsingskosten naar en van het buitenland en de kosten voor een CO2-bijdrage gekoppeld aan een wetenschapsgerelateerde verplaatsing per vliegtuig, voor zover deze kosten in lijn liggen met de ontwikkeling, constructie, upgrade, bediening en/of onderhoud van de internationale onderzoeksinfrastructuur.
Bijkomende werkingskosten kunnen worden aangevraagd indien het Vlaamse consortium, of de leden ervan, ten dienste van de internationale infrastructuur in het internationale consortium een bijkomende taak op zich nemen die zichtbaar en aantoonbaar is.
§3. Het overheadpercentage van toepassing op de internationale onderzoeksinfrastructuurprojecten bedraagt 6%.
§4. Werkingskosten voor het onderzoek dat uitgevoerd wordt met de internationale onderzoeksinfrastructuur, de uitgaven voor het doorvoeren van het eigenlijke onderzoek en de kosten voor infrastructurele voorzieningen zoals de kosten voor gebouwen, voorzieningen die tot de gebruikelijke huisvesting gerekend worden, met uitzondering van de kosten voor aanpassingen aan gebouwen en aansluitingskosten voor de internationale onderzoeksinfrastructuur, komen niet in aanmerking voor subsidiëring. Deze kosten vallen normaal ten laste van de onderzoeksprojecten die gebruik maken van de infrastructuur.
§5. Verschuivingen tussen uitrusting, personeel en werkingskosten zijn mogelijk en dienen in de wetenschappelijke verslaggeving gerapporteerd te worden. Een gemotiveerde vraag dient hiervoor gericht te worden aan FWO. In voorkomend geval van goedkeuring zullen de betalingstermijnen zoals opgenomen in de subsidieovereenkomst echter niet wijzigen.
§6. Positieve saldi van de toegekende personeels-, werkings- en uitrustingstoelage kunnen tot maximum twee jaar na de einddatum van de overeenkomst worden aangewend voor het verantwoorden van de kosten zoals bepaald in paragraaf 2 punten 1° tot 3°.
§7. Uitzonderlijk en grondig gemotiveerde aanvragen tot verlenging van de aanwendingsduur moeten ten laatste tegen 30 november van het laatste jaar van de door het reglement toegestane aanwendingsduur, zijnde de duur van de ondertekende overeenkomst plus twee jaar, aan het FWO worden bezorgd en kunnen slechts voor maximum zes maanden worden toegekend.
§8. De uitvoering van specifieke deeltaken kan ook uitbesteed worden aan onderaannemers op voorwaarde dat dit in de aanvraag werd opgenomen. De onderaannemers krijgen geen rechtstreekse financiering vanwege FWO. De gecumuleerde bijdrage van onderaannemers bedraagt maximaal 20 procent van de totale werkingskosten. Een hoger aandeel kan enkel op voorwaarde dat dit grondig wordt gemotiveerd in de aanvraag.
Art. 19. (zoals gewijzigd bij beslissing van de raad van bestuur van 28/11/2023)
§1. Personeelskosten kunnen enkel verantwoord worden indien:
- het aanwerven van personeel is opgenomen in de originele aanvraag;
- het personeel werd aangeworven d.m.v. een arbeidsovereenkomst.
§2. Voor het begroten van de personeelskosten worden de reële loonkosten gehanteerd voor personeel dat reeds in dienst is, zoniet dient een raming van de personeelskost te worden opgegeven van het personeel dat zal worden aangeworven. Ramingssystemen van de reële loonkost zijn beschikbaar bij de personeelsdienst van elke instelling.
§3. Vakantiegeld bij uitdiensttreding van personeelsleden, dat ofwel 3/4 van de duur van het project, ofwel ten minste drie opeenvolgende jaren op één of meerdere projecten van het FWO stond, kan worden verantwoord op een afzonderlijk daarvoor voorziene begrotingspost. Voor personeel dat niet aan de gestelde voorwaarden voldoet, dient dit wel op het project aangerekend te worden.
§4. Promotoren kunnen zowel voltijds als deeltijds wetenschappelijk of technisch personeel aanwerven.
§5. Kosten voor de opleiding, vorming en bijscholing van personeel voor het gebruik van internationale onderzoeksinfrastructuur zijn subsidiabel. Het gaat immers om onderhoudskosten, meer bepaald om personele kosten voor het permanente onderhoud en het bedienen van de onderzoeksinfrastructuur. Opdat onderzoeksinfrastructuur bediend zou kunnen worden, moet er immers ofwel competent personeel aangeworven worden ofwel personeel dat reeds in dienst is, opgeleid en bijgeschoold worden. Kosten voor opleiding, vorming en bijscholing van personeel zijn subsidiabel gedurende de afschrijvingsperiode van de onderzoeksinfrastructuur. Dit betekent enerzijds dat niet enkel initiële opleidingskosten, maar ook de kosten voor bijscholing “en cours de route” (bijvoorbeeld na een upgrade) subsidiabel zijn. Anderzijds zijn zo’n bijscholingskosten enkel subsidiabel tot de afschrijvingsperiode afgelopen is. Na het verloop van de afschrijvingsperiode dienen deze kosten zelf gedragen te worden.
§6. Aan de promotor-woordvoerder, de promotor of de copromotor kan geen enkele bezoldiging of cumulatie met een bezoldiging worden toegestaan in het kader van een onderzoeksinfrastructuuraanvraag met toelage van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen, m.a.w. de (co-)promotor kan zichzelf niet vergoeden met de toelagen voor infrastructuuraanvragen .
Art. 20.
§1. Zo de promotoren de toelating hebben in het kader van overeenkomsten door het FWO gesteund, personeel aan te trekken, verloopt de rekrutering van deze personeelsleden conform aan de bepalingen van de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers, zoals door de Europese Commissie samen met het Europese Handvest voor Onderzoekers in 2005 gepubliceerd.
Daarnaast dienen de aanstellingen te gebeuren in overeenstemming met de terzake geldende wettelijke bepalingen en overeenkomstig de vergoedingen en reglementen van kracht in de onthaalinstelling, (in het overgrote deel van de gevallen dus volgens het stelsel van toepassing in de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap) voor wat betreft de hiërarchie der graden, de vereisten voor aanwerving en bevordering, alsmede de bezoldigingen. De onthaalinstellingen kunnen desgewenst bijkomende eisen stellen.
§2. Jaarlijks bezorgt de onthaalinstelling voor 15 maart van het daaropvolgende jaar aan het FWO een lijst met een overzicht van het personeel op de verschillende FWO-projecten. De lijst wordt opgedeeld per project/budget en vermeldt volgende gegevens: naam, voornaam, geboortedatum, nationaliteit, datum in dienst, datum uit dienst, tewerkstellingspercentage, contractsoort, statuut (BAP - doctoraatsbursaal, BAP – WM, ATP, …) en hoogst behaalde diploma en een verklaring van de onthaalinstelling dat het wetenschappelijk personeel aan de gevraagde voorwaarden voldoen. De personeelsuitgaven, die niet aan deze voorwaarden voldoen, worden verworpen.